woensdag 14 oktober 2009

Tollenaars

Aanvankelijk was een geloof in God of een Hogere Wereld het cement van onze samenleving. Maar, zoals we elkaar onophoudelijk helpen te herinneren, we hebben God gedood. God bestaat niet meer, het voor ons onkenbare Rijk is leeg of vernietigd. Zo hebben we ons bevrijd van een juk dat te zwaar op ons drukte: Nooit meer ter biecht, nooit meer ter avondmaal, nooit meer schuldbelijdenis en boetedoening, en nooit meer zelfgekozen onmondigheid.
Echter, anders dan ons overwinningslied doet vermoeden hebben we God nooit gedood. We hebben hem weliswaar hard geraakt, hij is uit de hemel gestort, maar we hebben hem niet gedood. Nietzsche juichte te vroeg. God laat zich niet zomaar doden. In een andere versie van hetzelfde verhaal is er geen sprake van een gevecht tussen de mensheid en God, maar van een gevecht tussen twee Goden. De vraag is daarbij niet wie doodt wie, maar wie onderwerpt wie. De God van het Christendom heeft dus verloren, maar van wie? Van de mensheid, van ons, of van een andere God?
De Nederlandse gulden symboliseerde op uiterst elegante wijze de uitkomst van dit gevecht. De nieuwe God won, zij noemde zich Gulden, en onderwierp ons aan haar strenge regime: God zij met ons. Niet langer schikten wij ons naar tien, of weet ik hoeveel, geboden. We herschikten ons naar een slim stelsel van samenhangende rechten en plichten: de economie. De moderne westerse mens buigt slechts voor Gulden.
En het is ontluisterend om te zien hoe gemakkelijk we ons hebben onderworpen. Maatschappelijke debatten worden slechts gevoerd in economische termen. Neem als voorbeeld de commotie rond de pensioengerechtigde leeftijd. Gaat het daarbij om de kwaliteit van een mensenleven? Draait het daarbij om de vraag hoe we zolang mogelijk kunnen genieten, hoe we onze kinderen en kleinkinderen kunnen ondersteunen, of hoe we vrij kunnen zijn? Nee, uiteraard niet. We hebben geen andere God dan Gulden. Voor haar buigen we diep ons hoofd. Vraag u maar eens af: Waarom 67, en niet 68 of 69 of 63 jaar? Kent u andere dan economische redenen? Is er in het debat één sociologische of psychologische studie aangehaald? Vraag u eens af: Waarom kon het kabinet Balkenende Wilders niet van repliek dienen toen deze vroeg naar de kosten voor allochtonen? Kende het kabinet soms geen andere argumenten dan kosten? En is Wilders zo dom dat hij niet doorheeft dat het belasten van hoofddoekjes deze tot statussymbool verheft? God en Gulden verenigd in een duur hoofddoekje?
Boekhouders, accountants en hypotheekadviseurs zijn de priesters die ons helpen met de meest existentiële vraag van de moderne mens: Hoe houd ik het allemaal betaalbaar? De minister van financiën is de Paus. Van christenen zijn we tot economisten geworden.
Rob Wijnberg schrijft dat Barrack Obama een onderscheid kent tussen woord en daad omdat hij een pragmatist is. Wijnberg heeft weinig van het pragmatisme begrepen. Pragmatisten zeggen juist dat woorden geen betekenis hebben zolang niet duidelijk is wat voor verschil ze maken voor het handelen. Of, nog sterker, woorden zijn taalhandelingen. Obama maakt geen onderscheid tussen woord en daad. Voor Obama zijn woorden gelijk aan daden. Obama weet dat soms één woord meer doet dan een miljoen beelden.
Wijnberg schrijft:

Maar een pragmatist zou zeggen dat woord en daad slechts verschillende instrumenten voor verschillende doelen zijn: de utopische retoriek moet mensen inspireren, het beleid moet dingen realiseren. En die twee doelen vallen in werkelijkheid nooit samen.

Maar, mensen inspireren is trivialiter iets anders dan doelen realiseren. Dus dat wisten we wel, dat wist Obama ook wel en dat weten zelfs de Republikeinen. Voor Obama geldt de regel die voor ons allemaal geldt: wat je belooft moet je waarmaken, of je moet in ieder geval je uiterste best doen om het waar te maken.
Pragmatisten kenmerken zich door een allergie voor, zoals Richard Rorty het noemde, final vocabularies. Er zijn geen uiteindelijke, fundamentele redenen. Er is geen geloof dat alle andere geloven aftroeft. Noch het geloof in de maakbaarheid van de wereld, noch het geloof in God, noch het geloof in wetenschap, noch het geloof in communisme, noch het geloof in kapitalisme kan het onwrikbare fundament vormen voor onze samenleving. Dus zullen pragmatisten ook niet buigen voor de priesters van Gulden . En dat is het grote probleem voor Obama. Voor- en tegenstanders verwachten dat hij zijn standpunten baseert op economische gronden, en dat hij zijn beloften omzet in economisch beleid. Voor- en tegenstanders verwachten dat hij zich onderwerpt aan Gulden.
Obama bezigt geen utopische retoriek. Zo nu en dan bezigt Obama geen economische retoriek, dat is wat anders. ‘Hoop’ is geen economische term. Hoop is niet te vangen in een balans met winst- en verliesrekening. Dat Wijnberg in Obama’s woorden utopische retoriek ziet is het gevolg van Wijnbergs eigen onderwerping aan Gulden. Obama predikt geen utopie. Dat kan een pragmatist niet eens. Obama spreekt in termen die geen plaats hebben in de wereld van economisten, maar dat maakt zijn woorden niet utopisch. Voor pragmatisten zijn woorden en daden instrumenten die mensen in staat stellen zich te ontworstelen aan God, welke God dan ook, en die mensen de mogelijkheid bieden om de wereld stukje bij beetje te verbeteren. Voor een goed pragmatist zoals Obama vallen die doelen samen. Maar om die boodschap over te brengen zal hij boven een onmetelijke afgrond moeten balanceren tussen de oude God, de nieuwe God en een wereld zonder goden.

1 opmerking:

Anoniem zei

Bedankt voor een interessante blog