zondag 18 november 2012

De kwab van Swaab

Uit welke hersenkwab van Dick Swaab komt toch het wanstaltige idee voort dat ‘wij ons brein zijn, zelfs als het kunst betreft’ (zie NRC Handelsblad van 30 oktober)? Ergens moet bij hem een kortsluiting of vernauwing (hij zal zelf spreken van ‘neurale cognitieve inhibitie’) plaatsvinden die verder-denken-dan-zijn-voorhoofdskwab-lang-is onmogelijk maakt. Aan de andere kant, dat Swaab zijn neiging om elke vorm van menselijk gedrag vanuit de hersenen te verklaren toepast op kunst, biedt een mooie gelegenheid om de onzinnigheid van zijn opvatting eens van een andere kant ten tonele te brengen. 
Laten we bij kunst beginnen. Er valt in algemene gedragsmatige termen bitter weinig over kunst te zeggen. De diversiteit is domweg te groot. Om Jeroen van Merwijk te parafraseren: Er is realistische kunst en abstracte kunst. Er is kunst gericht op volledigheid en kunst gericht op details. Er is kunst in zwart/wit en in kleur. Er is kunst die overdrijft en er is kunst die zeer natuurgetrouw weergeeft. Er zijn verschillende culturen die verschillende perioden van verschillende kunstvormen kennen. Er zijn verschillende kunstenaars die verschillende materialen en technieken gebruiken met verschillende intenties, en waarvan de werken door verschillende mensen op verschillende wijze worden begrepen en gewaardeerd. Er is schrijfkunst, schilderkunst, filmkunst, fotokunst, beeldhouwkunst, muziek, theater, perfomatieve kunst, straatkunst en landschapskunst. En, er zijn textiele werkvormen.

Ut Absordasties Rejielasme van Jeroen van Merwijk


En dan zijn er Dick Swaab en zijn vakgenoot Vilayanur Ramachandran. Beiden zijn uitmuntende neurologen. En beiden hebben de neiging om de resultaten die ze in hersenonderzoek boeken te veralgemeniseren naar al het menselijk gedrag. Dat is op zich al niet overtuigend, maar het wordt wanstaltig als zij het over kunst gaan hebben. Zo schrijft Swaab: “Hersenonderzoek laat een objectieve basis zien voor de ervaring en productie van schoonheid.” Ik weet niet wat hij onder ‘objectieve basis’ verstaat, maar waarschijnlijk betekent het ‘neuraal substraat’. Als dat zo is, dan laat hersenonderzoek zien dat er neurale activiteit is bij kunstbeleving. Een triviale bevinding waarop mijn kinderen dan ook zouden reageren met een “Ja, duh!” 
Swaab geeft ook nogal hoog op van het principe van overdrijving, dat Ramachandran uitgebreid heeft beschreven. En uiteraard weet Swaab uit de schat aan kunstvoorwerpen die de mensheid heeft voortgebracht, enkele te kiezen waarbij overdrijving ontegenzeggelijk een rol speelt. Maar wat zegt dat? Het is alsof we uit de totale verzameling vrouwen honderd sm-meesteressen kiezen om daaruit af te leiden dat alle vrouwen een aangeboren neiging tot overheersing hebben. Pseudowetenschap begint bij het weglaten van stapels tegenvoorbeelden. Pseudowetenschap begint bij onbezonnen overdrijving. 
De werkelijke interessante vraag is waar de ongekende rijkdom aan schilderijen, boeken, foto’s, films, beeldhouwwerken, artefacten en muziekstukken vandaan komt. (Dat hangt samen met het feit dat we allemaal verschillende hersenen hebben! Ja, duh…) 
Charles Darwin zette de biologie op een nieuw spoor door te wijzen op de alom aanwezige variatie binnen soorten. Een variatie die op haar beurt slechts evolutionaire betekenis krijgt in een omgeving. We kunnen niet begrijpen waarom gazelles zo licht, wendbaar en snel zijn, als we niets weten over leeuwen of jachtluipaarden. We kunnen niets begrijpen van de huidskleur van mensen als we niets weten over zonlicht en klimaat. 
Precies hetzelfde geldt voor kunst en kunstenaars. Het impressionisme, een stroming waarbinnen de variatie enorm is, valt niet te begrijpen door slechts te kijken naar mensenhersens. Fotografie, verftubes, draagbare schildersmaterialen en ontwikkelingen in filosofie en wetenschap speelden bij de opkomst en vorming van het impressionisme een veel grotere rol dan de hersenen van Monet. Net zo kunnen we Romeinse bouwstijlen prima begrijpen zonder de hersenen van Nero, maar niet zonder kennis van de historie van beton en wiskunde. En zelfs de meest uitgebreide scan van de creatieve kwabben van Andy Warhol zal niet duidelijk maken waarom hij juist de banaliteit van Brillodozen tot kunst verhief. 


Dat brengt ons terug bij Swaab zelf. Want, waarom wil hij alles begrijpen vanuit het brein? Is dat een fout in zijn slaapkwab? Nee, althans, niet noodzakelijk. Swaab denkt en werkt binnen een seculariserende Joods-Christelijke cultuur. In die cultuur heeft God weliswaar afgedaan als Schepper, maar is de idee dat alle beweging een duidelijke oorsprong moet hebben nog steeds volop aanwezig. De bewegingen van mensen moeten ergens beginnen, en waar anders dan in het brein, zo is de gedachte. Zoals God de wereld schiep, zo schept het brein het handelen. Swaab kan niet anders dan dit bizarre credo uit zijn omgeving doorgeven. Had hij zich in een andere cultuur bevonden, dan was de gedachte niet eens bij hem opgekomen. Waarom niet? Omdat Swaab niet zijn brein is, maar een organisme dat dankzij lichaam, zintuigen en hersenen het merendeel van de tijd doet waar de omgeving het toe aanzet. Dat is maar goed ook, want als hij echt zou nadenken over de uitspraak “Wij zijn ons brein,” dan zou hij verdwalen in de wirwar van windingen in zijn binnenkamer.

vrijdag 2 november 2012

Peek en Poke in Perspectief


Doodstil is het, in de bioscoop, tijdens het lezen van een boek of tijdens de uitvoering van klassieke muziek. We kijken naar het scherm, laten onze ogen in alle rust over de regels glijden, of sluiten onze ogen om de stiltes tussen het geluid nog beter te kunnen horen. In het Tate Modern op een bank, recht tegenover Weeds (1996) van Yayoi Kusama, worden we omringt door een oase van stilte, waarin gedetailleerde patronen en subtiele groennuances aan ons verschijnen. Dit is geen werk om al pratend langs te lopen.

Yayoi Kusama, Weeds, 1996
Afbeelding: www.worldmalls.com

De meest hedendaagse vormen van kunstbeleving zijn gebaseerd op een verstilde vorm van waarnemen, en in die zin sensomotorisch zeer specifiek. Als verdoofd zitten of staan we stil en om naar een kunstwerk te kijken, een boek te lezen, of te luisteren naar muziek. Onderzoek van Miguel Nicolelis laat echter zien dat dansen, het spelen van luchtgitaar, of dirigentmimesis, wel degelijk een verschil kan maken voor wat iemand hoort. Beweging, ritmische beweging op basis van muziek bijvoorbeeld, breng ons in een andere neurale toestand, brengt andere receptieve velden en een andere hersenorganisatie met zich mee zodat een kunstwerk op een andere wijze aan ons verschijnt. Sensomotorische patronen zijn bepalend voor kunstbeleving, terwijl tegelijkertijd dominante cultuuruitingen zijn gebaseerd op verstilling. Verstilde kunstbeleving is een uiterste van een enactivistisch spectrum waarin van de bewegingen van het lichaam in relatie tot een omgeving in variërende mate gebruik wordt gemaakt.

Klik hier voor het essay Peek en Poke in Perspectief, dat verscheen in Filosofie & Praktijk, oktober 2012, jaargang 33, nr. 3

zaterdag 29 september 2012

Negeren en hopen dat het overwaait

Opiniestuk geplaatst in het NRC Handelsblad van vrijdag 21 september 2012

“Moslimleiders van over de hele wereld hebben tamelijk laconiek gereageerd op de film The Innocence of Muslims. De meesten spraken van een kinderlijk filmpje dat maar weer eens aantoont dat het geestelijk niveau van sommige Amerikanen dat van een puberende kameel niet overstijgt.”
Waarom was dit niet wat de nieuwsbulletins meedeelden? Waarom gebruikten moslimleiders dit onbenullige filmpje niet om morele superioriteit tentoon te spreiden? Waarom leidden veertien minuten onzin daarentegen tot een serieuze golf van geweld?
Wat vaak wordt vergeten in politieke analyses is dat culturele uitingen (zoals boeken, muziek, films en spotprenten) slechts inhoud krijgen doordat er tradities bestaan waarbinnen mensen leren hoe ze met deze media moeten omgaan. Wij tolereren films als The Life of Brain, The Passion of the Christ en The Anti-Christ, omdat we vele duizenden uren training met het medium film achter de rug hebben. Dat wil niet zeggen dat we al deze films mooi vinden of waarderen, maar wel dat we weinig moeite hebben om aspecten te herkennen als diepere betekenis, humor, onzin, cynisme, ironie en scherts. Wij zijn als kijkers getraind binnen een barok gelaagde traditie van dubbele bodems, schijnbare en daadwerkelijke belediging, parodie en satire.
Binnen deze kijktraditie is het de laatste veertig jaar zelfs steeds lastiger geworden om wereldschokkende kunstwerken te maken. Marina Abramovic die zichzelf tot bloedens toe bewerkt, Tinkebell die haar kat wurgt en vermaakt tot handtas of Wim Delvoye die varkens tatoeëert, ontregelen ons, maar tegelijkertijd beschikken we over middelen om afstand te nemen en naar achterliggende betekenissen te zoeken. Kunstenaars brengen ons wel in beweging, maar zetten niet meer aan tot groteske verontwaardiging of fysiek geweld. De jaren ’60 en ’70 zijn voorbij (waarmee niet gezegd is dat ze niet kunnen terugkomen).
Deze gelaagde wijze van kijken is echter geen gemeengoed. Het idee dat een uiting niet zomaar staat voor wat het op het eerste gezicht is, is zelfs binnen de qua omvang beperkte Nederlandse cultuur niet aan iedereen besteed. Koot en Bie stopten met hun Tegenpartij (een overduidelijke parodie op ultrarechtse partijen) toen her en der satellietpartijtjes werden opgericht en de Centrum Democraten passages uit hun scherts partijprogramma (Rugop ’81) hadden overgenomen. Freek de Jonge voegde lagen toe aan de parodievorm van Koot en Bie, en bespotte via de kijker zichzelf en zodoende weer de kijker. Daarmee bereidde hij de weg voor Theo Maassen en uiteindelijk Hans Teeuwen. Vooral die laatste balanceert in zijn shows op de grens van het navolgbare, en weet derhalve als geen ander wat er gebeurt als de diepte van de blik van het publiek ontoereikend is.
Aangezien niet iedereen dezelfde mogelijkheden krijgt om zich kijktradities eigen te maken, leidt dit proces van toenemende gelaagdheid onvermijdelijk tot ongelijkheid. Wat voor de één een belediging is, is voor de ander juist een bevestiging van haar superioriteit. Waar de één zich beledigd voelt door zoiets triviaals als een spotprent, daar zullen driedubbel gelaagde kijkers schouderophalend reageren met: “Had de beledigende partij geen dubbelzinnigere of humoristischere wapens ter beschikking dan dit zielige gedoe?” Waar de één snel op haar tenen is getrapt, daar zal de ander zich juist beledigd en buitengesloten voelen als anderen voor haar op eieren lopen.
De Islam is geen achterlijke cultuur, maar wel een cultuur met een minder rijk gelaagde kijkersblik. En bizar genoeg deelt Geert Wilders in deze armoede. Ook hij is niet achterlijk, en wellicht zelfs net zo intelligent als moslims, maar ook zijn blik kent noch ironie noch zelfspot noch zelfrelativering. Daardoor zal hij voor het overgrote deel van de Nederlanders nooit aantrekkelijk worden. Dat deel heeft teveel trainingsuren cabaret, film en spotprenten achter de rug, en neemt zichzelf nimmer serieus genoeg voor een stem op Wilders. Of, zoals Aboutaleb bijna zegt, “Ze zullen hem met een korreltje zout nemen.”
The Innocence of Muslims is een onbeduidend prutswerkje, van het niveau Fitna, dat roept om een hautaine, ironische reactie. Dat moslimleiders vragen om respect en de Amerikaanse regering dwingend verzoeken om het filmpje te verbieden en de makers te straffen leidt tot een geestige culturele paradox. Obama heeft genoten van de shows van Richard Prior en Eddy Murphy. Clinton heeft de elpees van Bette Midler grijs gedraaid. Ze weten dat als ze geen actie tegen het filmpje ondernemen, ze de moslimleiders beledigen. En tegelijkertijd voelen Obama en Clinton dat als ze wel in actie komen, ze de moslimleiders bestempelen als armoedige kijkers, en zichzelf tot hetzelfde niveau verlagen.
Hopelijk wordt in de toekomst iedere missie van militairen of politiemensen gevolgd door een horde cabaretiers, theatermakers, filmkunstenaars en stand-up comedians. Maar voor nu is negeren, stilzwijgen en bidden dat de storm zonder al te veel schade overwaait de beste remedie, en moeten opiniestukken zoals dit niet worden geschreven.

donderdag 12 januari 2012

De pijn van prikkeldraad


Voor de Business Lounge van het Groninger Museum ontwierp Studio Job (Job Smeets en Nynke Tynagel) een tafelkleed met motieven die ondubbelzinnig verwijzen naar concentratiekampen. Op het damasten kleed prijken spoorrails, barakken, wachttorens, rollen prikkeldraad en een stapel brilletjes. Het ontwerp heeft de Business Lounge nooit gehaald, maar het is aan de vergetelheid onttrokken door televisieprogramma’s, kranten en websites. De commotie rond de verwijzingen naar concentratiekampen is nog verder aangewakkerd door het ontwerp voor een hek rond de villa van een verzamelaar in Bentveld. Ook in dit hek zijn prototypische kampelementen verwerkt. Boven de toegangspoort opgetrokken uit de rokende schoorstenen van verbrandingsovens prijkt een verwijzing naar concentratiekamp Buchenwald: “Jedem das Seine.”
In, vaak bewogen, beschouwingen vragen critici zich af wat Job in ’s hemelsnaam voor ogen kan hebben gehad met deze ontwerpen, of de motieven van Job wel zuiver zijn, of Job zich wel als designstudio mag profileren, en of een dergelijk ontwerp wel geschikt is voor een openbare ruimte zoals een museum of een villawijk.


De commentaren van de critici bevatten een opvallende grootste gemene deler: de fout wordt uitsluitend gezocht bij Studio Job. Volgens de één zou Job zich onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de gevoeligheden die het thema omringen. Volgens een ander was Job slechts uit op gemakkelijk effectbejag. Een derde betreurt de oppervlakkigheid van de ontwerpen. Weer een ander vindt dat Job zich beter onder kunstenaars dan onder designers zou kunnen scharen, waarbij het nog maar de vraag is of het goede kunstenaars zouden zijn. Een laatste vindt dat er nauwelijks is nagedacht over de impact van dergelijke ontwerpen op argeloze voorbijgangers. De teneur moge duidelijk zijn. Impliciet wordt geconcludeerd dat de fout in ieder geval niet ligt bij het publiek of de critici.
Maar de betekenis van ontwerpen en kunstwerken kan niet zomaar worden herleid tot de designers of de werken zelf. Dat is precies wat Marcel Duchamp ons leerde toen hij in 1917 een urinoir, gesigneerd “R. Mutt,” inzond voor een tentoonstelling in New York. De organisatie vatte het op als een belediging en weigerde het werk. Maar, bijna een eeuw later, werd hetzelfde werk van dezelfde kunstenaar door vijfhonderd kunstkenners verkozen tot het meest invloedrijke kunstwerk uit de 20ste eeuw. Was de kunstenaar of het werk in de tussenliggende periode veranderd? Nee, wat was veranderd, was de relatie met publiek en critici. Achteraf gezien werd de betekenis van Duchamp’s urinoir in eerste instantie bepaald door de armoede van het publiek, en niet door de afstotelijkheid van een pisbak, de onheuse intenties van Duchamp, of de vraag of een urinoir wel in een openbare ruimte mag hangen. Op de langere termijn verrijkte Duchamp’s werk het publiek en daarmee de plaats van kunst in onze samenleving.
Designstudio’s, zoals Studio Job, bestaan bij de gratie van de esthetische en hedonistische levensinstelling van hun publiek. Een goed glas wijn, naast een notebook van Steve Jobs, zijn iPhone, trendy merkkleding, een passende auto en een design interieur zijn eigentijdse voorwaarden voor een goed leven. Zelfs in de meest barre omstandigheden klinkt de verzuchting: “Ik ga er in ieder geval van proberen te genieten.” Als deze argumenten van lifestyling al worden overtroffen dan slechts door argumenten van economie of efficiency. Uiteindelijk mag alles wijken voor de waarde van aandelen of de euro. De wreedheden als gevolg van bezuinigen en de daarvoor benodigde politieke compromissen verdampen in het licht van dit hogere doel. Zo gijzelen verrijkende groei en schone genotzucht onze ethiek.
Een dergelijk publiek, dat zich dus doorgaans de koning te rijk weet met de ontwerpen van Studio Job, is uiteraard geschokt door de aanblik van een gestileerd concentratiekamp. Maar die schok is niet het gevolg van de verwijzing naar de wreedste periode uit de recente historie. Wat vooral pijn doet is de confrontatie met onze eigen voorliefde voor design die tevens een vlucht voor ethische vragen inhoudt. Daarom kan ook alleen een designstudio, waarvan we uitsluitend schoonheid verwachten, deze werken maken.


Studio Job heeft een laatste stap gezet naar de plek waar zij noodzakelijkerwijs toch wel zouden zijn uitgekomen. Hun werkwijze heeft altijd al bestaan uit het grotesk uitvergroten van prototypische kenmerken. Als een postmodern museum dus vraagt om een tafelkleed voor de business lounge, een ruimte die slechts voor de happy rich few toegankelijk is, waarom dan niet een groteske verwijzing naar een fantastische maaltijd onder het genot van klassieke muziek terwijl op de achtergrond mensen sterven? Waarom mag een hek rond een landgoed in een zeer welgestelde buurt, dan niet veranderen in het ultieme symbool van de vernietiging van niet ons soort mensen?
Job laat slechts zien dat design, net als kunst, een spiegel kan zijn.

vrijdag 6 januari 2012

Blij met een dood vogeltje

De grote boosdoener, de grote filosofische boosdoener is informatie. Informatie is voor de meeste hedendaagse denkers wat res cogitans was voor René Descartes: een manier om over de menselijke geest te kunnen spreken zonder de hindernissen van natuurwetenschappelijke strengheid. Nergens is de kracht van informatie sterker dan in neurologisch - of neuropsychologisch onderzoek en de daaraan gelieerde philosophy of mind. Informatie is daar een kritiekloos geaccepteerde goochelterm, een deus ex machina om gedachtenspinsels met hersenweefsel te verbinden. Zelden laat een beschrijving in termen van informatie of informatieverwerking meer over de menselijke geest of hersenen zien dan het onvermogen om een verschijnsel wetenschappelijk te benaderen. Tijd dus, om deze uitwassen van informatie weg te snoeien.

Dit korte essay is verschenen in Qualia, het blad dat wordt uitgegeven door STUFF, de studievereniging van de Faculteit Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit Groningen.

Nieuwe website!

De website www.liaturches.nl is geheel vernieuwd en aangepast. Voortaan kunt u dit blog ook via deze site vinden. Daarnaast bevat de website aanvullende elementen, zoals Powerpoint presentaties van workshops en lessen, links over filosofie en foto's. Nieuwe blogs worden daar ook aangegeven onder het kopje "Nieuws".
Welkom dus op Liaturches - filosofie.

maandag 17 oktober 2011

Waarom geen oase van levenskunst?


Vanaf ongeveer de zeventiende eeuw is werk, en dan uiteraard het liefst betaald werk, het hoofddoel geworden van mensenlevens. Dat wil zeggen, het is het hoofddoel geworden van gezonde mensenlevens. Zoals Michel Foucault laat zien in zijn boek “Geschiedenis van de Waanzin,” worden vanaf die zeventiende eeuw mensen die niet willen of kunnen werken opgepakt en opgesloten, om te worden hervormd via een uitgekiend rehabilitatieprogramma dat ze weer klaarstoomde voor arbeid. Iemand die niet kan of wil werken is vanaf dan uitschot of excentriek of idioot of alle drie. Een leven zonder werk werd een leven zonder gezondheid. De eerste vraag bij kennismaking werd “Wat doe jij eigenlijk?”, en “Helemaal niets, wat rondhangen en genieten van de natuur” was niet langer een geaccepteerd antwoord.
Hoe anders was het in de tijd van de Griekse filosofen, ruim tweeduizend jaar geleden. In het leven van filosofen zoals Socrates, Diogenes en Epicures draaide het beslist niet om de beslommeringen van een betaalde baan. Dit waren mannen die baadden in vrije tijd, zich met maaltijden lieten betalen voor hun filosofische kunsten of zich oefenden in een leven met schaarste. Zij zouden ons hebben beschouwd als moderne slaven, van onze vrijheid beroofd door de financiële ketting van hypotheken, leningen, creditcards en belastingen. Werk maakt van onze lichaam en geest knechten. Ons lichaam slijt van het vroege opstaan, forenzen en de sleur van vergaderingen en het klaslokaal. Onze geest wordt gericht naar de bovenmeesters die de financiële wereld beheersen. Zonder uitzondering zijn we ervan overtuigd dat we een arbeidzaam, dus zinvol leven leiden, en dat ten minste enkele van onze leerlingen door ons toedoen goed terecht zijn gekomen: in een leuke baan. Desgevraagd kunnen we tientallen argumenten geven waarom een leven met een baan beter is dan een werkeloos bestaan.
Dat zou allemaal nog niet zo erg zijn, ware het niet dat werkenden het beslist niet kunnen aanzien als iemand op een alternatieve wijze zijn leven inricht. Zitten vissen langs de waterkant, de eentjes voeren in het park, door de stad slenteren, tegen blikjes schoppen, op een grassprietje sabbelen, een praatje maken met een toevallige voorbijganger, achter de televisie hangen en stiekem gluren naar de lieve buurvrouw, kunnen geen zinvolle elementen van een mensenleven zijn. We worden steeds intoleranter ten opzichte van de dorpsidioot, de zwerver en de alternatieveling. “Zoek toch een baan!,” roept onze jaloerse geest, “Wie niet werkt, zal ook niet eten (en zeker niet van mijn zuurverdiende geld)!”

Daarom worden mensen die niet kunnen werken uit de maatschappij gehaald. We leven in een kenniseconomie, en iedereen die achterblijft in kennis of economische bijdrage is dus een bedreiging voor de gezondheid van onze samenleving. Voor deze afwijkende mensen resteert er slechts één mogelijkheid: buitensluiting. Net zoals melaatsen de stad moesten verlaten om de gezondheid van de rest van de bevolking niet aan te tasten, zo moeten de niet-werkenden als een gezwel uit ons midden worden weggesneden. We zijn doodsbenauwd voor besmetting. Welke ouder wil nu dat het niveau in de klas van zijn beloftevolle dochter onderuit wordt gehaald door een gehandicapte dwaas? We willen een leven met een gezond arbeidsethos, om ondertussen te dromen van ons pensioen.
Scholen in het speciaal onderwijs(S.O.) zijn een opvangplaats voor uitgestotenen. Zij ontvangen de leerlingen van wie het gedrag, de gezondheid of geestelijke vermogens ontoereikend zijn om ten volle in de kenniseconomie mee te draaien. S.O.-scholen zouden dus een oase van rust kunnen zijn, een plek waar de duizelingwekkende snelheid van de wereld wordt vertraagd. Leerlingen zouden kunnen worden onderwezen in levenskunst. Ze zouden kunnen leren hoe een zinvol bestaan zonder werk is vorm te geven, een bestaan in de luwte van de maatschappij. Ze zouden kunnen worden onderwezen in het experimenteren met hun leven: wandelen met de hond, schilderen in het buurthuis, eten met de buren, een boodschap doen voor de basisschool, slenteren over de markt, vissen langs de waterkant. Uiteraard zou hun leven net zo veel pijnlijke momenten kennen als het leven van ons allemaal, en misschien wel meer. Maar, ze zouden leren hoe de pijn te verdragen en hoe tussendoor ontspannende en zinvolle perioden te creëren. En wellicht zouden hun levens zo kunnen bijdragen aan ons eigen inzicht in onze onvolkomenheden en dwaasheid.
Maar zo is het niet, in tegendeel. S.O.-scholen zijn klinieken geworden waarin de etterende wond van een werkloos bestaan zoveel mogelijk gestelpt. Niet levenskunst, maar arbeidstraining en stage staan centraal. Op internet worden foto’s geplaatst van leerlingen die een certificaat hebben gehaald, en misschien wel werk zullen vinden. En ik wed dat de meest succesvol geachte trajectplannen eindigen met “Betaald werk” en een uitroepteken. Met andere woorden, S.O.-scholen zijn geenszins een veilige haven waar degenen rust vinden die niet mee kunnen draaien in de vaart der volkeren. Nee, zelfs op S.O.-scholen worden ze achtervolgd door reken-, taal- en handvaardigheidsonderwijs gericht op een terugkeer in de kenniseconomie. Uiteraard met de beste bedoelingen, omdat de ouders erom vragen, omdat de inspectie erop afrekent, omdat ze enorm blij zijn als ze een baantje hebben en ook omdat we niets beters kunnen verzinnen.
Zo lopen zelfs S.O.-scholen, kort aangelijnd aan de leiband van de kenniseconomie, van arbeidstraining, naar stageproject, naar leerwerktraject en weer terug. En dat geeft ons, hardwerkende mensen, de mogelijkheid om onze eigen idiotie als volkomen normaal te beschouwen. Waarvoor dank!

zaterdag 15 oktober 2011

Warm en koud eten

Koude empathie is het ergste dat een mens kan krijgen toebedeeld. Koude empathie is het gevolg van het onvermogen om zich verplaatsen in het leven en de geest van mensen die niet voldoen aan de door massamedia verspreide stereotypen. Uiteraard, hebben we allemaal begrip voor een moeder die na een aardbeving wanhopig op zoek is naar haar jongste dochtertje die op het cruciale moment haar hand had losgelaten. Moeders houden immers, zo leert iedere Hollywoodfilm, zielsveel van hun kinderen. Volgens hetzelfde genre bekoelt vaderliefde iets sneller, zeker als er seksuele of zakelijke belangen in het geding zijn. Daarom begrijpen we de vader die zijn zoontje te laat van de crèche haalt omdat hij nog een stapel dikke dossiers met zijn secretaresse moest doornemen.
We hebben aanmerkelijk meer moeite om ons in te leven in een moeder die op het cruciale moment van de aardbeving de hand van haar verstandelijk gehandicapte dochtertje losliet, of de vader die vanwege de melkplekken op zijn pak en stropdas verzuimt een order binnen te halen. Zoiets doe je toch niet? Hij had zich toch even kunnen omkleden? Het wordt helemaal lastig als ons wordt gevraagd mee te leven met een vrouw die een burka veilig en zelfs seksueel opwindend vindt. We trekken de wenkbrauwen op bij het idee alleen al dat er jonge meiden zijn die bewust loverboys zoeken, om er later vreselijk spijt van te krijgen. En om mannen die door hun vrouw worden mishandeld, moeten we op zijn minst meewarig glimlachen. Dat kennen we niet uit Hollywood.
Volgens de Amerikaanse filosoof Richard Rorty leidt koude empathie tot wreedheid. Nietsontziend spreken we over de burka of over loverboys, en maken we grappen over mannen met blauwe plekken in hun ziel. Gestoorde vrouwen, naïeve pubermeisjes en mietjes hoef je niet met al te veel empathie tegemoet te treden. Ze verdienen een psychologische behandeling, en slechts in die zin medeleven. Dus leidt de behandeling die we ze geven niet zelden tot een wrede vergroting van hun leed.


Dankzij Walt Disney zitten dieren gevangen in dezelfde wreedheidsparadox: op grond van een empathie ontwikkeld in relatie tot Dombo, Babe en The Lion King zijn we dieren gaan zien als redelijke wezens, die domme en gemene circusartiesten, boeren, en jagers in medemenselijkheid ver overtreffen. Tegelijkertijd zijn we circusartiesten, boeren en jagers gaan verachten om hun beneden gemiddelde intelligentie en gewetenloze moordneigingen. De Partij voor de Dieren, het Dieren Bevrijdingsfonds, en Stichting Lekker Dier drijven zo op een dubbele dosis koude empathie. Enerzijds doen ze gedomesticeerde en wilde dieren hopeloos te kort, anderzijds ontmenselijken ze beroepsgroepen die sedert duizenden jaren hecht met dierenlevens zijn verbonden. Thieme en Graus blinken uit in wreedheid. Diederik Stapel en Roos Vonk verzonken in ijskoude empathie met hun vooronderstelling dat vleeseters grotere hufters zijn dan vegetariërs.
  

Er was niet zoveel mis met de boerderijplaat van Jetses. De meeste boeren gaan op een door en door liefhebbende wijze met hun dieren om. Ze verzorgen, voeden en slachten op een manier die aansluit bij de geest en waardigheid van hun beesten. Dieren zijn er nu eenmaal ook om te worden uitgemolken en opgegeten. Natuurlijk, er zijn ook onder boeren grote hufters, net zoals er in de wetenschap oplichters en in de politiek populistische charlatans zijn. Maar, het grote dierenleed van onze samenleving wordt niet zozeer veroorzaakt door deze rotte appels uit het boerenbedrijf, maar door wetenschappers en politici die samen met het grote publiek zijn opgegroeid voor de videorecorder met banden van Disney. Daardoor, en alleen daardoor, ervaren we Tinkebell die een hond fileert als wreder dan Thieme die een boerengezin kapot maakt.


zondag 4 september 2011

Hooggeleerde prietpraat

In het laatste nummer van de Academische Boekengids schrijft Douwe Draaisma een mooi artikel over grensoverschrijdingen in wetenschap, It’s all right, I am a doctor. Draaisma betoogt dat emeriti, en dan met name medici, zich al te gemakkelijk en zelfs met een zeker dedain op het terrein van andere wetenschappen begeven. Als voorbeelden bespreekt hij Pim van Lommel en Dick Swaab. Beiden maken in hun bestsellers, Eindeloos Bewustzijn en Wij zijn ons brein, een uitstap naar vakgebieden waarop zij beslist niet zijn geschoold. “[M]ijn ontzag voor de cardioloog Van Lommel en de neuroloog Swaab is groot. Wat is dan het probleem? Het probleem is dat het ene boek niet over cardiologie gaat en het andere niet over neurologie,” schrijft Draaisma, om vervolgens een vileine incisie te maken in het werk van Van Lommel. De kwaliteit van de excursies die Van Lommel zich in Eindeloos Bewustzijn permitteert naar kwantumfysica en geschiedschrijving zou een sterk argument zijn om een eerstejaarsstudent te vragen een andere studie te kiezen, of in ieder geval zo snel mogelijk de het-is-maar-een-werkstuk-instelling van het VWO te verlaten. Wetenschappers mogen geen aantoonbare onzin verkondigen, zelfs artsen niet.


Het NRC Handelsblad van 2 augustus vroeg Swaab en Van Lommel naar een reactie op het stuk van Draaisma. Van Lommel ergert zich aan de toon van Draaisma: “Zelf heb ik nooit iets negatiefs over Draaisma of Swaab gezegd. […] De hersenen produceren het bewustzijn niet, maar zorgen dat je het ontvangt en ervaart.” (Dit laatste is Van Lommels uitstapje naar de filosofie, waarover later meer.)
Swaab, die er in het artikel van Draaisma iets beter vanaf komt, wil vooral specifiekere kritiek op zijn boek: “[A]ls [Draaisma] zegt dat ik geen mening mag geven over onderwerpen binnen de psychologie, filosofie, criminologie etc., dan moet hij aantonen waar ik fout zit - niet alleen: daar zit een hek omheen.”
“Daar heeft hij wel gelijk in” reageert Draaisma in het NRC.
Omdat die gerichte kritiek op Swaab in het artikel van Draaisma ontbreekt, en omdat ik er afgelopen maand tijdens zijn optreden in VPRO’s Zomergasten weer eens om zat te gniffelen, volgt nu een illustratie van de filosofische ongeschooldheid van Swaab.
Swaab heeft de titel van zijn boek, naar eigen zeggen, beslist niet metaforisch bedoeld. Wij zijn letterlijk ons brein. Bij Pauw en Witteman zei Swaab eerder: “De rest van het lichaam dient uitsluitend om dat brein te voeden en van zuurstof te voorzien, voort te bewegen en nieuwe breinen te maken.” Nu ben ik het wat dit betreft hartgrondig oneens met Swaab. Waarom zou mijn brein niet gewoon een orgaan kunnen zijn zoals andere organen? Als ik hardloop, of mij voortplant, doe ik dat dan uitsluitend voor mijn hersenen? Maar ik ga er, volgens een goed filosofisch gebruik, even vanuit dat Swaabs uitgangspunt klopt, om vervolgens te bekijken hoe dit uitgangspunt zich verhoudt tot andere beweringen van Swaab. Dus, wij zijn ons brein, en meer specifiek, ik ben mijn hersenen.
Op de website van Zomergasten staat: “In de vorig jaar verschenen bestseller Wij zijn ons brein schrijft [Swaab] dat niet de mens het brein stuurt, maar het brein de mens, waarmee hij in vergaande mate het bestaan van een vrije wil ontkent.” In het programma God bestaat niet (RVU) wordt Swaab geïnterviewd door Paul Jan van de Wint:

Sturen wij onszelf met ons bewustzijn?
Nee, ik denk dat het bewustzijn achter onszelf aanloopt. We doen dingen en zijn het ons een fractie van een seconde later bewust. En omdat we het ons bewust zijn, waardoor we de volgende keer dat mee berekenen dat als we dat doen dan zou er wel eens dat en dat de uitkomst van kunnen zijn. Dus dat bewustzijn dat er achteraan holt heeft wel nut, maar voor de volgende keer.

Hoe nemen we beslissingen dan?
Als een heel complexe computer die gevormd is, enerzijds vanuit de genetische basis die gelegd is, en anderzijds vanuit de omgeving en de ontwikkeling die we hebben doorgemaakt. We komen in een bepaalde situatie en die computer berekent dan de beslissing op basis van de beste mogelijkheden, de beste kansen.

Dus onze hersenen hebben al een beslissing genomen voordat we ons daar bewust van zijn?
Ja, dat bewustzijn dat hobbelt achter de beweging aan.

En daardoor lijkt het net of we zelf die beslissing hebben genomen?
Ja, daardoor hebben we het idee dat we dat zelf doen.

Swaab reageerde tijdens Zomergasten ook instemmend toen Jelle Brandt Corstius hem vroeg: “Is dat niet erg pessimistisch, het idee dat ons brein alles voor ons beslist? Dan hebben we geen vrije wil meer…” Brandt Corstius wilde dat niet geloven, maar volgens Swaab is er op grond van wetenschappelijk onderzoek geen andere conclusie mogelijk.

Maar dat is vreemd, want als ik mijn hersenen ben, en mijn hersenen nemen beslissingen, dan ben ik het toch die beslissingen neemt?! Als mijn hersenen verantwoordelijk zijn voor mijn beslissingen, dan ben ik toch verantwoordelijk voor mijn beslissingen, en niet mijn bewustzijn? Als de beslissingen van mijn hersenen worden bepaald door de omgeving waarin ik mij bevind, de ontwikkeling die ik in mijn leven heb doorgemaakt, en de ontwikkeling die de soort waartoe ik behoor in de evolutie heeft doorgemaakt (mijn genetische basis), waar heb ik dan sowieso nog een vrije wil voor nodig? Om iets te doen dat nergens, echt helemaal nergens, op slaat? Juist dat lukt prima zonder vrije wil. Als het bewustzijn achter de beweging van de hersenen aan hobbelt, “achter onszelf”, dan heeft mijn bewustzijn dus weinig met mijzelf te maken. Ik ben immers mijn brein, toch?! En, hoe verhoudt dat bewustzijn zich dan tot mij, tot mijn hersenen? Is dat een soort ontvangsttoestel van de hersenen, zoals mijn televisie weergeeft wat er in omroepland gebeurt? Van Lommels opvatting, maar dan in omgekeerde richting? En, als het bewustzijn nut heeft voor een volgende keer, ontvangen de hersenen dat bewustzijn dan weer, precies zoals Van Lommel zegt?


Draaisma heeft gelijk. Swaab en Van Lommel stuntelen net zo met filosofische vraagstukken als middelbare scholieren met hun eerste liefde. Daarin schuilt wellicht ook de populariteit van hun boeken. Het is voor lezers erg moeilijk om het onderscheid te zien tussen boeken waarin wetenschappelijk gedachtegoed wordt gepopulariseerd, en boeken waarin wetenschappers borrelpraat verwarren met filosofie. En ja, Draaisma heeft nogmaals gelijk: Hierin schuilt een belangrijke taak voor de Academische Boekengids (maar wat mij betreft ook voor het NRC Handelsblad, Teleac en NTR). De vraag blijft echter of lezers die gretig Swaab en Van Lommel verslinden überhaupt wel zijn geïnteresseerd in wetenschappelijk doorwrochte bewustzijnsfilosofie.
Is hooggeleerde borrelpraat in de meeste gevallen niet genoeg?


maandag 4 juli 2011

Het digitale ontij

In 2010 hield de journalistiek op te bestaan. Niet iedereen had dit onmiddellijk in de gaten. Kranten bleven nog jarenlang verschijnen, televisiejournalisten bleven journaals verzorgen alsof er niets aan de hand was, en in Groningen trachtten Henk Blanken en Kees de Vey Mestdagh in een lezing voor het Studium Generale het tij alsnog te keren. Maar, het wereldwijde digitale tij van snelheid en beeld was allang over de dijken geslagen, en had het door journalisten ingepolderde land verzwolgen.
Blanken, adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden, en De Vey, hoofd afdeling Recht en ICT van de Rijksuniversiteit Groningen, reageerden in hun lezing op de commotie die was ontstaan door onthullingen van de website WikiLeaks. Op WikiLeaks.com werden honderdduizenden top-secret e-mails geplaatst van diplomaten. Uiteraard waren deze documenten niet vrijwillig ter beschikking gesteld, maar via een klokkenluider in handen gekomen van WikiLeaks. De wereld smulde van de documenten. Eindelijk kon met eigen ogen worden gelezen wat diplomaten schreven over de landen waarin en de mensen met wie ze verkeerden. Maar Blanken en De Vey waren niet onder de indruk.
Blanken betoogde uitvoerig dat journalisten meer doen dan documenten onthullen. Journalisten, of zoals Blanken zei “echte journalisten”, doen aan waarheidsvinding. Blanken herhaalde deze boodschap zo vaak dat het voor iedere toehoorder duidelijk werd dat het hier niet ging om een filosofische analyse, maar om het langzamerhand verstommende evangelie van een analoge journalist. Want, noch bij WikiLeaks, noch bij Twitter, noch bij Youtube was waarheidsvinding zinvol. Niemand betwijfelde namelijk de echtheid van op WikiLeaks onthulde documenten. Natuurlijk waren ze echt. Niemand vroeg zich ooit af of de tienduizenden tweets ten tijde van de onrust in de Arabische wereld echt van opstandelingen afkomstig waren. Natuurlijk waren ze dat. Niemand dacht bij het zien van schokkende onthoofdingen of gewelddadige politieoptredens, dat het in scène gezette, goed geregisseerde filmopnamen betrof. De snelheid waarmee beelden op Youtube beschikbaar kwamen, de ongekende hoeveelheid twitterende bronnen, en de onwerkelijke omvang van het diplomatiek materiaal maakten de waarheidsvraag overbodig.
In de 18e en 19e eeuw hadden journalisten het primaat op Waarheid van de kerk overgenomen. Na duizenden jaren Waarheid van de Schrift, volgenden honderden jaren Waarheid van de Drukpers. Pausen werden vervangen door Magnaten, het Edict van Nantes door de Code van Bordeaux. Maar ook Journalistieke Waarheid bleef problematisch. Vaak waren er slechts één of twee bronnen, en nog vaker slechts één journalist om die bronnen te openbaren. Wat zou er zijn gebeurd als de honderdduizenden documenten niet in handen waren gevallen van Julian Assange (de grote man achter WikiLeaks), maar in handen van het Dagblad van het Noorden? Hadden we dan maanden moeten wachten totdat Henk Blanken er een leuk overzichtsartikeltje aan wijdde?
Kees de Vey Mestdagh speelde tijdens zijn lezing de andere troef van het Analoge Evangelie. “WikiLeaks brengt niets nieuws,” zo verzuchtte hij talloze malen, “De foto’s en video’s die WikiLeaks openbaarde bevestigden slechts wat we al wisten.” Wat bedoelde De Vey hiermee? We weten dat Osama bin Laden dood is, dus de foto’s maken niets meer uit? Ik weet dat mijn vrouw het doet met de buurman, dus wat voegen videobeelden dan nog toe? Wat voegen foto’s en videobeelden überhaupt toe aan een reeds bekende boodschap?
Het antwoord: Waarheid. In ons digitale tijdperk bestaat waarheid bij de gratie van beelden, het liefst zoveel mogelijk en zo snel mogelijk. Een gelekte video vanuit een aanvalshelikopter, bewakingscamera’s die Yolante vangen of foto’s van het kapotte hoofd van Osama voegen waarheid toe aan de lettertjes van analoge journalisten. De pen is machtiger dan het zwaard, de drukpers kent meer gewicht dan de pen, maar waarheid bestaat slechts in het digitale licht.Dat besef deed aan het begin van de 21ste eeuw eventjes pijn.